· 

Negeren is het ergste

Hij staat in de miezerige regen, een beetje ineengedoken. De daklozenkrant die hij verkoopt hangt naast zijn lichaam, geklemd tussen twee vingers die uit zijn jaszak steken. Deze man heeft het duidelijk koud. Ik ook. En ik heb haast, dus fiets ik door. Op mijn terugweg zal ik zijn krantje kopen, maar dat weet hij nog niet.

 

Een uur later staat hij er nog. Ik stap af en loop met mijn fiets aan de hand in zijn richting. Hij deinst terug, maakt snel plaats voor mij, duikt nog dieper in zijn jas. De man lijkt geen enkele verwachting te hebben dat ik zijn krantje wil kopen. Als ik mijn fiets op de standaard zet en mijn hand uitsteek naar de krant, lichten zijn ogen op.

Verbaasd. Verheugd.

Hij wijst op de prijs: 2 euro. Ik geef hem het geld en wens hem een fijne dag.

‘Dankoewel,’ mompelt hij. Ik vermoed dat dat het enige Nederlands is dat hij spreekt. Aan de stapel in zijn tas leid ik af dat nog maar heel weinig mensen een krantje bij hem gekocht hebben. Het is waterkoud, maar dat lijkt de voorbijgangers alleen maar te motiveren om snel door te lopen.

 

Onderaan de trap die mij vanuit Hoog Catherijne naar buiten rolt staat hij vrolijk naar iedereen te zwaaien. Mensen keren hun hoofd af of kijken naar de treden onder hun voeten. Een enkeling zwaait terug. Niemand houdt bij hem stil.

‘Heb je wisselgeld?’ vraag ik.

‘Zeker heb ik dat.’ Blij graait hij in zijn zakken.

‘Gelukkig, dan heb je zeker al wel een paar kranten verkocht?’

‘Een paar. Er zijn maar heel weinig mensen die er een kopen.’

Ik kijk hem aan. ‘Raar dat mensen dat niet doen.’

Hij glimlacht. ‘Maar jij wel. Fijne dag.’

‘Jij ook,’ zeg ik. En ik hoop dat mensen ons gesprekje gehoord hebben.

 

In mijn woonplaats zwerft al jaren een verslaafde man rond. Ons gezin noemt hem de koekenman, omdat hij een tijdlang koeken verkocht. Die kocht hij in een pak van zes voor anderhalve euro en verkocht ze dan per stuk voor een euro. Niemand kocht ze. Wij wel. We aten ze niet op, maar dat hoefde hij niet te weten. Zijn handen toonden de vervuiling die waarschijnlijk niet alleen zijn handen gold.

 

Soms zie ik hem maanden niet. Dan opeens staat hij weer voor mijn neus.

‘Ben je er weer?’

Hij mompelt iets over ziekenhuis en vastzitten.

Samen lopen we de bakker binnen om een broodje voor hem te kopen, ik verbaas me over de afkeurende blikken van mensen die zien dat ik voor hem betaal. Vaak maak ik gewoon een praatje met hem en hoor zijn verhalen aan over het zoeken naar een kamer, het opknappen van een fiets, of over de voorgaande nacht die hij in het bos doorgebracht heeft. ‘Waterkoud.’

‘Heb je iemand die je begeleidt?’ vraag ik.

Hij noemt een naam. Ik wil hem maar al te graag geloven.

Als ik zomers op een terras zit komt hij naar mijn tafeltje om dag te zeggen. Hij vraagt het niet, maar hij weet dat ik hem een paar euro toe zal toesteken. Mijn gezelschap kijkt verbaasd en lijkt haast gegeneerd voor het feit dat deze man even bij onze tafel staat. Voorzichtig bedelt de koekenman ook bij de andere terrasbezoekers. De meesten kijken dwars door hem heen, doen alsof hij niet bestaat, sommigen snauwen hem toe dat hij ze met rust moet laten. Ik voel machteloze pijn maar hij haalt gelaten zijn schouders op en loopt weg, draait zich nog even om en zwaait naar me.

 

‘Waarom geef je hem geld?’ vraagt degene die naast me zit.

‘Omdat hij honger heeft. Niemand bedelt voor zijn plezier,’ zeg ik rustig.

‘Maar zo houd je het in stand.’

Ik zucht over die simpele voorstelling van zaken. ‘Zo lang er niet genoeg huizen, voorzieningen en hulp voorhanden zijn, zolang er ouders zijn die niet bij machte zijn hun kinderen goed te begeleiden, zolang er psychische stoornissen zijn, zolang zullen er zwervende en bedelende mensen zijn. Niet omdat ik ze iets geef.’

 

Vaak wil ik roepen naar de mensen die een straatkrantverkoper of bedelaar gewoon voorbij lopen: ‘Mensen, help! Ik kan dit niet alleen. Laten we allemaal een praatje met deze mensen maken, ze niet negeren, hen als medemensen zien en niet als ongewenst element in het straatbeeld. En als u het geld hebt: koop een krantje, geef een euro.’

Ik ben er niet dapper genoeg voor.

Maar een stukje schrijven kan ik wel.

Een mooi moment zo vlak voor de kerst.