Vandaag wandelde ik door het intens groene gras van de uiterwaarden langs de IJssel. Het geel van honderden boterbloemen wekte de schijn van een zonnige dag, ondanks de egaal grijze lucht, waaruit zo nu en dan een paar druppels vielen die het begin van de volgende bui aankondigden.
Ik peinsde onder het lopen over een opmerking die iemand laatst maakte: ‘Wel stoer dat je je nu echt schrijver kunt noemen,’ refererend aan het gezegde: na je eerste boek ben je een debutant, na je tweede pas een schrijver. Het is waar. Hoewel ik mij mijn hele leven al schrijver voel, durf ik mij pas sinds kort zo te noemen. Toch ontkende ik tegen degene met wie ik sprak dat dat stoer zou zijn. Ik hoorde mijzelf betogen dat mijn schrijverschap gewoon een nieuwe baan is, ander werk, niet meer of minder dan de gemiddelde baan. Zij geloofde mij niet.
Al voortstappend langs het water dat onrustig klotste tegen de stenen van de kribben, realiseerde ik mij dat ze gelijk had. Sinds ik schrijver ben voel ik mij bijzonder. Het is niet zo dat ik mij in mijn twintigjarige loopbaan als hulpverlener en later als coach en procesbegeleider nooit bijzonder voelde. Op momenten dat ik een unieke bijdrage kon leveren aan een ontwikkeling of proces gaf dat een gevoel van euforie: heel even wist ik dan precies waarvoor ik op deze aarde was. Vaker twijfelde ik aan de zin van mijn werk en soms ook aan de zin van mijn bestaan. Sinds ik besloten heb mijn werktijd te besteden aan schrijven en vooral sinds dat gehonoreerd is met enorm enthousiasme bij de lezer voor mijn debuut Parnassia, twijfel ik niet meer aan wat ik te doen heb in dit leven: schrijven.
Dat verklaart nog niet waarom dat stoer of bijzonder zou zijn. Zoals ik eerder betoogde, het is gewoon een nieuwe baan. Een droombaan. En toch is het anders. Toen ik hulpverlener was, trainer, of coach, vond ik het niet echt belangrijk dat mensen wisten wat ik deed voor de kost. Ik had een mooi vak, was er ook trots op, maar voelde zelden de behoefte over mijn werk te praten op etentjes of feestjes. Het was juist fijn om vrij te zijn, mijn aandacht op andere zaken te richten. Nu popel ik bij elke ontmoeting met nieuwe mensen om te vertellen wat ik doe. Ik kan eindeloos denken over mijn schrijverschap en zou er liefst ook voortdurend over praten. Het lijkt haast alsof ik iemand anders geworden ben en dat ook aan iedereen wil laten zien.
Nee, het is anders: ik ben geworden wat ik in mijn hart altijd al was: schrijver. En ik wil graag dat iedereen dat weet, mijn nieuwe oude ik ziet.
Maar is het daarmee stoer om schrijver te zijn? Het woord stoer haakt voor mij aan status, aan het belang dat anderen hechten aan wat ik doe. Het is natuurlijk waar dat sommige beroepen meer status hebben dan andere. Ik vind vooral artsen stoer, ambulancepersoneel, verzorgenden van bejaarden. Maar ook de roepende marktkooplui, of de vrouw achter de kassa in de supermarkt die altijd vrolijk is, dag in dag uit, jaar in jaar uit. Of de mannen van de vuilnisophaaldienst die met een goed humeur het werk doen waar ik niet aan zou moeten denken. Als schrijver treed je toe tot de wereld van de kunsten. Is dat stoer? Heeft dat status? In sommige kringen wel, maar anderen vinden kunst een elitaire hobby.
Mijn schoenen veroorzaakten een zacht piepen door de aanraking met het natte gras. Ik stond stil en volgde met mijn ogen een binnenvaartschip dat naar de brug voer. Over het dek liep een tamelijk oude man. Ook een stoer beroep, zeker in deze tijd van economische malaise.
Ik bedacht me dat ik mij niet stoer voel sinds ik schrijver ben. Ik ben er wel trots op. Trots omdat ik de stap heb durven zetten. Dat ik doe wat ik wil doen, ondanks de onzekerheid van dit bestaan. Trots omdat ik boeken blijk te schrijven die mensen willen lezen, waar over gepraat wordt, waar, dat merk ik bij iedere lezing, gesprekken over ontstaan. Dapper dus ook.
En misschien is dat dan toch wel stoer.